Ik heb het eerder eens gehad over “een plicht van spreken”. Daarin legde ik aan de hand van het sprookje ‘De nieuwe kleren van de keizer’ uit dat er zoiets bestaat als een plicht om je uit te spreken. Om niet stil te blijven, ook niet als je denkt dat de ander dat het liefst zou hebben, omdat hij liever geen tegenspraak wil. Die blog en de video zijn terug te vinden op rielutions.nl.

Nu wil ik het hebben over de tegenhanger van de plicht om te spreken, namelijk het recht om te spreken. Tegenwoordig lijken we niet meer zo gebonden te zijn aan formele regels van hiërarchie en senioriteit, maar het gebeurt nog altijd heel vaak dat iemand zich niet uitspreekt of snel laat ontmoedigen, omdat hij zich bewust of onbewust afvraagt of hij wel recht van spreken heeft. “wie ben ik om hier iets van te zeggen”? En als die vraag niet tot zelfcensuur leidt dan wordt ook vaak gebruikt om een ander de mond te snoeren.

Dus hoe zit dat nu eigenlijk? Wanneer heb je wel en wanneer heb je geen recht van spreken? Ten eerste is er zoiets als een algemeen recht van spreken. Simpelweg omdat je een mens bent en onderdeel uitmaakt van deze samenleving, heb je een zeker recht om je stem te laten horen. Maar in specifieke situaties is dat algemene recht van spreken lang niet altijd genoeg om je het gevoel te geven dat je recht hebt om je in dát geval uit te spreken. Gelukkig is er naast het algemeen recht van spreken in bijna iedere context ook een specifiek recht van spreken te benoemen. Dat specifieke recht van spreken kan voortkomen uit het simpele feit dat iemand het gesprek met jou aangaat over dat onderwerp. Dat alleen al geeft jou een specifiek recht om je vervolgens ook uit te spreken over dat onderwerp.

Meer persoonlijk breng jij ook altijd specifieke kenmerken, eigenschappen, ervaringen, kennis, en een uniek perspectief met je mee. Die unieke dingen, die alleen jij kunt bieden in de context van het onderwerp, maken dat jij een unieke inbreng kunt geven en op basis daarvan heb je een specifiek recht van spreken.

De kunst is vervolgens om jouw inbreng te formuleren in lijn met datgene wat jou specifiek recht van spreken geeft. Maak je recht van spreken niet groter, maar ook zeker niet kleiner dan het is en sta jezelf niet voor op een autoriteit en recht van spreken dat je juist niet bezit. Wanneer je jong en onervaren bent moet je jouw inbreng dus niet geven met houding of onderbouwing van eindeloos veel ervaring. Stel je eens voor dat een oudere, ervaren chirurg een zeer moeilijke operatie doet en een jonge onervaren chirurg in opleiding mag meekijken. Ineens doet zich iets voor wat zelden gebeurt en ze moeten ter plekke beslissen op welke manier ze het op gaan lossen. De oude arts zegt: ik doe al jaren dit soort ingrepen die zonder complicaties zijn verlopen, ik beslis dat we dit op deze manier aanpakken, ik zal na al die jaren toch zeker de beste persoon zijn om te beslissen wat we moeten doen.” En dan spreekt de jonge arts. Hij zegt niet: “Oh nou ik weet hier ook heel vanaf en ik zou juist voor de andere aanpak kiezen, geloof me nou maar, ik weet dit soort dingen het best.” Nee hij zegt: “ik heb natuurlijk nog niet veel ervaring met deze ingreep, maar ik heb me daarom extreem uitgebreid voorbereid op vandaag en alles gelezen wat ik erover kon lezen en in het medisch handboek in hoofdstuk 2 paragraaf 12 las ik gister dat er bij dit soort complicaties juist gekozen moet worden voor een andere aanpak.” Nou zou je aanvankelijk misschien zeggen in dit voorbeeld de nieuweling geen recht van spreken heeft, wanneer de zeer ervaren arts zo zeker is van zijn zaak, maar het specifieke recht van spreken dat zo duidelijk uit zijn verhaal naar voren komt, maakt toch dat ik, wanneer ik de patiënt was, zijn mening graag serieus zou laten meewegen.

Je hebt bijna altijd een recht van spreken. De kunst is om vanuit dat recht te spreken. Zo krijg jij en je boodschap de autoriteit die jullie verdienen. Dan blijkt de waarde die je hebt om gehoord te worden en word je ook daadwerkelijk vaker gehoord.